Een tijd geleden heb ik van onze zoon Gerrit een vouwfietsje gekregen. Dat is erg handig, want dat kan ik meenemen in de trein als ik wekelijks naar Hatvan reis, waar ik samenwerk met het CHE team van Hongarije.
’s Morgens vroeg om zeven uur neem ik dan de trein, maar eerst moet ik op de fiets naar het station. Nu moet je weten dat in de stad fietsen in Hongarije absoluut niet te vergelijken is met fietsen in Nederland. Er zijn hier nauwelijks fietspaden, zodat je moet kiezen tussen het voetpad – waar voetgangers op je lopen te schelden omdat je op het voetpad fietst – of de weg waar auto’s met 60 of 70 langs je voorbijrazen en soms naar je toeteren omdat ze vinden dat je daar niet hoort.
Ik had die morgen gekozen voor de weg om op te fietsen, toen er opeens een auto uit een zijstraat kwam en op een haar na bijna tegen mijn fietsje aanbotste. De bestuurder maakte gebaren van ‘wat haal jij hier uit?’ en deed vervolgens het raampje open om tegen mij te gaan foeteren dat hij toch zeker met een auto rijdt?! Het begon zo in mij te koken dat zo’n hufter mij bijna omver rijdt en vervolgens ooknog doet alsof het mijn schuld is. Alsof ik daar niet zou mogen rijden, niet zou mogen zijn.
En dit was bepaald niet de eerste keer. Bijna wekelijks, of in ieder geval maandelijks hebben we wel zo’n ‘bijna dood’ ervaring in het verkeer. Mijn boosheid begon zich te keren zich tegen alles en iedereen in Hongarije: wat een rotland is dit, wat een rotmentaliteit hier, waarom ben ik hier eigenlijk nog?!
In de laatste dienst van vorig jaar in onze gemeente heeft de vrouw van de voorganger geknoopte armbandjes uitgedeeld met een briefje erbij: ‘bid voor je vijanden’, met de tekst uit Mattheüs 5 vers 44: “Heb uw vijanden lief, zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten en bid voor hen die u beledigen en vervolgen”.
Toen ik in de trein zat, zag ik dat armbandje om mijn pols en werd ik herinnerd aan dit vers. Ik wilde helemaal niet bidden voor die verkeershufter, laat staan hem zegenen. Maar waarom ben ik hier eigenlijk ook alweer? Om Gods Koninkrijk te dienen. En dat Koninkrijk komt niet met macht of geweld, maar door te dienen. Dus met opeengeklemde kaken bad ik in stilte: Heer, wilt u die kerel zegenen. Mijn boosheid verdween en ik realiseerde me hoe menselijk ik reageerde. Begrijpelijk, maar niet geestelijk. Om het hier vol te houden heb ik meer nodig dan mijn eigen menselijke goede wil; want die is gauw op.
Recente reacties